Houten of ijzeren bouwonderdeel om muren, balken of stijlen aan elkaar te bevestigen en voor uitwijken te behoeden.
Houten of ijzeren bouwonderdeel om muren, balken of stijlen aan elkaar te bevestigen en voor uitwijken te behoeden.
Gebint met twee verticale stijlen en een horizontale balk die als ankerbalk is uitgevoerd.
Balk die tegen een gevel ligt en door een anker met de gevel is verbonden.
Drentse benaming voor schuurdeur.
Huisje bij boerderijen waarin werd gekookt, brood gebakken of voer bereid voor de varkens. Bakhuisjes werden gebruikt uit oogpunt van brandveiligheid.
Rij balken bedoeld om een vloer of zolder te dragen.
Houten bekleding van een muur of een lichte afscheiding van planken die kan fungeren als een niet dragende wand.
Kleine metalen elementen op een deur of raam.
Romp van een gebouw.
Burcht of burchtachtige woning in Groningen.
Raam boven een voordeur van een huis.
Cementgebonden houtspaanplaat.
Gang.
Staalsoort. Dit materiaal oxideert in korte tijd en de ontstane oranjebuine kleur heeft een sierwaarde.
Glazuur, vernis met barstjes.
Bedekking van een kap, bestaande uit planken of delen.
Stenen of houten lijst boven aan een muur of aan de voet van een dakvlak.
Dorsvloer in een boerderij.
Middenbeuk van een boerderij.
Gebintbalk die aan beide einden is opgelegd op de stijlen en eventueel aan één of beide einden buiten de stijl oversteekt.
horizontaal benedendeel van een houten of stenen deur- of vensterkozijn
Ramen van de ruimte waarin het graan werd gedorst.
Schuur die dwars op het woonhuis staat.
Het woonhuis dat dwars op de schuur staat. Het huis staat onder een apart dak en is gescheiden van de schuur. Type boerderij komt vooral voor in de veenweidegebieden in Utrecht en Zuid-Holland.
Verfsoort die is bedoeld voor onbeschaafd ruw hout, is ontwikkeld als vervanger voor het carbolineum.
Laag van kunstofmateriaal.
Constructie van houten balken, feitelijk het houten skelet van een boerderij.
Loodrechte of schuinstaande stut van het gebint. De stijl kan vrij staan of in de muur zijn gemaakt en dient als ondersteuning van de kap- en zolderbalken.
Zie potdekselen.
Raamvorm die is opgedeeld in negen vlakken/ruiten.
Stenen blok of plaat aangebracht in een gevel met daarop een afbeelding, naam of jaartal.
Glad afgewerkte vloer.
Goot voor mestopvang en -afvoer in een koeienstal.
Stal waarin de mest van het vee wordt afgevoerd via een goot. Dit in tegenstelling tot een potstal waarin het vee op de mest staat.
Muren ter dikte van een steen.
Een in ons land veelvoorkomend boerderijtje waarbij het laag neerhangende dak wordt gedragen door ankerbalkgebinten. Er zijn allerlei variaties van hallenhuisboerderijen. In Zuid-Holland werd het woonhuis vaak dwars voor de schuur gebouwd waardoor het zogenaamde krukhuis of T-huis ontstond. In andere gebieden zoals Drenthe ontstond het dwarsdeeltype.
Horizontaal verbindingselement tussen twee karsporen die tegenover elkaar staan.
Alle onderdelen die nodig zijn voor het afhangen en sluiten van ramen, deuren, hekken en dergelijke.
Ramen die verticaal worden open en dicht geschoven.
Opslagruimte boen stal in zijbeuk van een boerderij van het hallenhuistype.
Middendeel van een schuur of stal.
Baksteen vervaardigd langs de Hollandse IJssel in de omgeving van Gouda en Gouderak.
Wijze waarop de kap van een gebouw is geconstrueerd.
Samenstel van dragende onderdelen van een kap.
Bijgebouw van een boerderij waarin de melk werd gekarnd.
Muur om de druk van een hoger gelegen bodem, bijvoorbeeld van een heuvel of berghelling, te weerstaan.
Grote bakstenen. Kloosterlingen in de twaalfde eeuw ontwikkelden de kunt van het bakken van steen uit klei.
Ruimte waarin de boerderijknecht verbleef na gedane arbeid.
Bijgebouw waarin koetsen en paarden werden ondergebracht.
De gevel aan de kop (voorzijde) van de woning.
Boerderij waarbij het voerhuis met een tussenlid aan de schuur is gebouwd.
Ruimte tussen boerderij en schuur.
Boerderij waarbij het voorhuis direct aan de schuur is gebouwd.
Schoor tussen een verticaal of schuinstaand deel en een horizontaal deel van een houtconstructie.
Stenen venster, door stijl en een tussendorpel in vier vlakken verdeeld.
Woonhuis van een boerderij dat dwars voor de schuur is gebouwd.
Wandbetimmering, aangebracht tegen het onderste deel van de muur.
Boerderijtype waarbij woning en bedrijfsgedeelte achter elkaar zijn opgetrokken. De ingang van de bedrijfsruimten bevindt zich in de zijgevels, dus eigenlijk de lange zijde van de boerderij.
Dak bestaande uit één hellend dakschild.
Versiering in een bovenlicht.
Wand van kunststof.
Type stal waarin runderen vrij kunnen rondlopen. Aan de kanten staan boxen waar de runderen in kunnen liggen.
Het bouwen van losse huizen langshoofdwegen of kanalen.
Grote dubbele deuren in een schuur waardoor de oogst wordt binnengereden.
Middelste deel van een schuur of stal.
Balk waarin kortere balkstukken zijn opgelegd of ingelaten.
Venster dat is verdeeld in negen ramen/ruiten.
Woonhuis waaruit gebieden warden ontgonnen.
Kamer die enkele treden hoger ligt dan het voorhuis of andere kamers. Bevindt zich in boerderijen vaak boven de melkkelder.
.
Architectuur waarbij naast techniek en verstand natuur, gevoel, mens en dier een belangrijke rol spelen.
Oversteken van een dekbalk ten opzichte van de staande steun.
Deur bestaande uit stijlen en regels met daartussen panelen.
Open binnenplaats in een huis.
[/vc_column_text]
Zoutbak die werd gebruikt bij de bereiding van kaas.
Houtverbinding waarbij het versmalde einde van een element (de pen) in een gat in een ander element wordt ingelaten.
Stal voor jong rundvee.
Dragende elementen in of op de vloer voor de begintsijlen.
Planken over elkaar spijkeren, vergelijkbaar met het leggen van dakpannen.
Ruimte waar pootaardappelen worden opgeslagen.
Stal waarin het vee op zijn eigen mest staat. De mest wordt veelal gemengd met stro. Uiteindelijk levert dit bruikbare mest op.
Houtdelen die met een sponning in elkaar grijpen, bijvoorbeeld dak- en wanddelen.
Betonfundering van een gebouw, alleen onder muren en wanden, voorzover deze een dragende functie hebben.
Verdeling van dunne houten latten of metalen staven, horizontal of vertical in een kozijn of raam geplaatst.
Door paarden aangedreven molen.
Langwerpig stuk hout ter ondersteuning van een balkeinde.
Driehoekig raamwerk van hout, ijzer of beton. Twee of meer spanden onderling verbonden vormen het geraamte van een dak.
Dun stuk hout dat loopt van de dakvoet tot de nok.
Muur bestaande uit twe evenwijzige muren met daartusen een smalle luchtruimte (spouw).
Stijl of loodrechte steun.
Versterking van muurwerk.
Boerderij met als kern een vierkant, rustend op vier stijlen.
Loodrechte steun.
Raam of venster dat is verdeeld in tien ruiten/ramen.
Gebogen metselwerkconstructie, vaak halfcirkelvormig.
Raam met als bovenzijde een boogvorm.
Gevel waarvan de gevellijnen min of meer het driehoekige dak volgen.
Deel van een gebouw of gevel bepaald door de afstand tussen twee opvolgende steunpuntassen in de lengterichting van het bouwwerk.
Raam of venster dat is verdeeld in twaalf ruiten/ramen.
Houten gevelversiering met oorspronkelijke doorvliegopening dat uilen uitnodigt in het pand.
Boerderijtype waarbij de muren en wanden zijn opgebouwd met houten stijlen en regels. Daartussen is een vlechtwerk aangebracht van wilgentenen en opgevuld met leem.
Open ruimte doorgaande over meer etages.
Raam of venster dat is verdeeld in vier ruiten/ramen.
Buitendeur om water tegen te houden bij waterovelast.
Baksteen gebakken langs de Waal in een formaat van 215 x 105 x 52 mm.
Buitenste houten rand rond kozijn.
Zolder waar bewoners zich konden terugtrekken in tijden van hoogwater.
[/vc_column_text]
Boerderij in de streek Friese wouden.
Een voormalige karakteristieke agrarische bedrijfs- of dienstwoning die hoofdzakelijk wordt bewoond en waarvan de voormalige agrarische bedrijfsruimten als woonbruimten in gebruik kunnen zijn.
Dak met twee tegen elkaar geplaatste hellende dakvlakken.
Raam of venster dat is verdeeld in zes ruiten/ramen.
Deel van stal of schuur evenwijdig met de hoofdbeuk maar smaller en lager dan deze.